De Britse premier David Cameron gooide onlangs de knuppel in het Europese hoenderhok door zijn grote zorgen te uiten over de vrije instroom van Midden- en Oost-Europeanen in zijn land. ''Het vrije verkeer binnen Europa moet minder vrij worden'', aldus de kop van zijn ingezonden stuk in de Financial Times. Cameron wijst erop dat 1 miljoen Midden- en Oost-Europeanen zich sinds de EU uitbreidingen in 2004 en 2007 in de UK hebben gevestigd, mede omdat de toenmalige Labour regering de Britse arbeidsmarkt direct openstelden voor burgers uit de nieuwe lidstaten. Voor Roemenen en Bulgaren in de UK geldt overigens dat ze pas op 1 januari a.s. vrij toegang tot de arbeidsmarkt hebben, net als in Nederland.
Cameron signaleert een spanning tussen vrije migratie en een vrijgevige verzorgingsstaat. Hij wil dat EU-arbeidsmigranten eerst drie maanden in de UK hebben gewerkt voordat ze een uitkering kunnen krijgen, die bovendien ”niet onbeperkt” mag duren. Ook wil hij dat ze niet meer direct in aanmerking komen voor huursubsidie en dat ze kinderbijslag niet kunnen exporteren. Midden- en Oost-Europeanen die in de straten van Londen bedelen of buiten slapen, riskeren tenslotte uitzetting uit het land met als extra sanctie dat ze de UK daarna twaalf maanden niet mogen binnenkomen.
Dit alles roept uiteraard de vraag op hoe het in Nederland is gesteld met de toestroom van Midden- en Oost-Europeanen en wat de gevolgen daarvan zijn. Moeten we ons ook zorgen maken? Voor een evenwichtig oordeel over de gevolgen van EU-arbeidsmigratie naar Nederland moeten we een aantal punten op een rij zetten. Ik noem zes punten.
Een: Nederland telt beduidend minder Midden- en Oost-Europeanen dan de UK, misschien mede omdat Nederland de arbeidsmarkt niet direct voor hen openstelde. Volgens formele registraties zijn er rond 120 duizend Midden- en Oost-Europeanen in Nederland. Uit onderzoek blijkt echter, dat veel Midden- en Oost-Europeanen zich niet inschrijven bij de gemeente. Ze hoeven dat ook niet als ze minder dan vier maanden in Nederland (willen) blijven. Gebruikmakend van geavanceerde statistische schattingsmethoden, schatten Utrechtse onderzoekers dat er 340 duizend Midden- en Oost-Europeanen in Nederland zijn – bijna driemaal zoveel als blijkt uit de officiële statistieken. Ongeveer de helft van hen zijn Polen. Dit zijn overigens niet alleen arbeidsmigranten, maar ook studenten en familiemigranten (die zich in Nederland bij hun partner voegen of met een autochtone Nederlander trouwen). Hun komst is het gevolg van het fundamentele recht van iedere EU-burger om zich elders in de EU te mogen vestigen. Dit recht op “vrij verkeer van personen” stond al in het Verdrag van Rome uit 1957, dat ten grondslag ligt aan de EU. Overigens wonen vanwege dit zelfde recht op vrije vestiging ook veel Nederlanders elders in de EU. Alleen al in onze buurlanden België, Duitsland en de UK wonen 328 duizend Nederlanders: bijna evenveel als het geschatte aantal Midden- en Oost-Europeanen in ons land. Ook veel Nederlanders trekken dus naar het buitenland om daar te werken, te studeren, te huwen, enz.
Twee: zal het aantal Roemenen en Bulgaren in Nederland toenemen als per 1 januari de arbeidsmarkt voor hen wordt opengesteld? Ja, dat ligt voor de hand. Toen in mei 2007 de arbeidsmarkt restricties voor Polen werden opgeheven, leidde dat ook tot een stijgende instroom van Polen. Toch zullen geen enorme aantallen Roemenen en Bulgaren naar Nederland komen. Dat geldt zeker voor Bulgaren. De afgelopen jaren is de totale bevolking van Bulgarije door massale emigratie gedaald van 9 tot 7 miljoen, waaronder vooral veel ouderen en veel kinderen. Er zijn dus niet zoveel Bulgaren meer over om naar Nederland te emigreren. Bovendien is niet Nederland, maar Zuid-Europa de favoriete bestemmingsregio van Roemenen en Bulgaren. Wel kunnen we verwachten dat veel Roemenen en Bulgaren die nu informeel in Nederland verblijven zich formeel zullen registreren.
Drie: het grote voordeel van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten is dat ze, anders dan de vroegere gastarbeiders, vaak redelijk tot goed geschoold zijn. Nederland heeft behoefte aan geschoold personeel. Daarom voeren we ook expliciet beleid om kennismigranten naar Nederland te lokken. Nu al is er tekort aan ingenieurs en geschoolde technici, in de toekomst zijn er door de vergrijzing ook tekorten in de zorg en in andere sectoren. Het vrije verkeer van werkenden in Europa is juist bedoeld om zulke fricties op de lokale arbeidsmarkt op te lossen en daarvan kan ook Nederland profiteren.
Vier: nu hebben we echter nog crisis en werkloosheid. De terechte vrees is dat de komst van Midden- en Oost-Europeanen vooral nadelig uitwerkt voor laaggeschoolden in Nederland; zij concurreren immer met de arbeidsmigranten. Ondanks hun hoge opleidingen komen veel Polen en andere Midden- en Oost-Europeanen hier in laaggeschoold werk terecht. Dit zou kunnen leiden tot verdringing van laaggeschoolden onder de autochtone Nederlanders en uit eerdere migrantengroepen. De vraag is echter of dat zo is en of laaggeschoolde autochtonen of eerdere migranten het werk dat Midden- en Oost-Europeanen nu doen wel willen doen. Zo mislukte vorig jaar een groots opgezet experimenten om Rotterdamse en Haagse werklozen werk te geven in de kassen van het Westland. Dit leidde slechts tot een handvol banen! Dit duidt erop dat arbeidsmigranten niet zozeer concurreren met laaggeschoolde Nederlanders, maar gezien moeten worden als een ‘vervangingsbevolking’: ze doen het werk dat de zittende bevolking niet meer wil of kan doen. Bovendien kunnen Nederlandse werkzoekenden door het vrije verkeer van burgers binnen de EU ook elders naar werk zoeken – en deels doen ze dat al.
Vijf: het grote probleem ligt vooral bij de oneerlijke concurrentie van Midden- en Oost-Europeanen op de arbeidsmarkt voor laaggeschoolden: door schijnconstructies op de arbeidsmarkt, malafide uitzendbureau’s die migranten te weinig betalen en/of veel te lange arbeidsdagen laten maken, Midden- en Oost-Europese zelfstandigen die hun diensten in Nederland en elders in West-Europa veel te goedkoop aanbieden, buitenlandse bedrijven en uitzendbureau’s die hun elders gerekruteerde werknemers goedkoop in Nederland kunnen laten werken (de zgn. ‘posted workers’), enz. Het zijn juist dit soort mistige schijnconstructies en malafide praktijken waartegen Nederlandse werkzoekenden, die wel volgens de regels betaald willen worden, moeilijk kunnen concurreren en die dus tot verdringing leiden. Deze praktijken zijn dus slecht voor arbeidsmigranten, die worden uitgebuit maar ook voor Nederlandse werkzoekenden die te maken krijgen met oneerlijke concurrentie van goedkope buitenlandse werknemers. Voor minister Asscher is de strijd tegen deze schijnconstructies het speerpunt van zijn arbeidsmigrantenbeleid, overigens op aandrang van de vakbeweging die hier al veel langer mee bezig is. Het probleem hierbij is enerzijds controle, maar anderzijds ook handhaving en bestraffing van misstanden. Deze aanpak richt zich niet zozeer tegen arbeidsmigranten, maar tegen hun werkgevers, uitzendbureau’s en Nederlandse opdrachtgevers die hopelijk ook aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de misstanden van hun onderaannemers en leveranciers (het idee van ‘ketenaansprankelijkheid’). Juist op dit punt vraagt minister Asscher samen met Duitsland, Oostenrijk en de UK meer handelingsvrijheid van de EU. De oproep van Asscher aan de EU enkele weken geleden (”code oranje”) betrof dus niet zozeer het vrije verkeer van personen op zich, maar mogelijkheden om harder te kunnen optreden tegen zulke schijnconstructie waarvan niet alleen arbeidsmigranten de dupe zijn, maar ook Nederlandse werkzoekenden. Tot slot een relativerende opmerking over dit alles: we weten wel dat dit soort misstanden met arbeidsmigranten ook in Nederland voorkomen, maar niet hoe vaak ze voorkomen. Is dit echt een structureel probleem?
Zes: Cameron stelde ook het gebruik c.q. misbruik van uitkeringen door Midden- en Oost-Europeanen: WW-uitkeringen, huursubsidie, export van kinderbijslag, enz. Ook in Nederland wordt recentelijk gesproken van ”uitkeringstoerisme” door Midden- en Oost-Europeanen. Overigens stelde EU-commissaris Viviane Redding (verantwoordelijk voor o.a. ‘fundamentele rechten en burgerschap’) in een reactie op Cameron, dat de EU wel het vrije verkeer van burgers binnen Europa verordonneert, maar niet het recht op een uitkering. Met andere woorden: kijk zelf hoe je stelsel van sociale zekerheid is georganiseerd! Nu lijkt mij het Nederlandse stelsel meer ”EU-proof” dan het Britse. Cameron wil dat migranten niet direct na aankomst recht op WW hebben en dat uitkeringen niet onbeperkt duren. In Nederland hebben alleen personen die minimaal 26 van de laatste 36 weken formeel hebben gewerkt recht op WW. Bovendien duurt de WW in Nederland maar drie maanden, tenzij je een langer dienstverband hebt gehad en ook al langer in Nederland woont. Bijstand na een WW-uitkering krijg je ook alleen als je aan allerlei voorwaarden voldoet, waaronder een meerjarig formeel verblijf in Nederland. Deze regels gelden voor arbeidsmigranten, maar voor alle Nederlandse werknemers – het zijn gelijke rechten voor iedereen! Door dit alles staat het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid minder open voor (al dan niet terecht) gebruik door migranten. Het gevolg is dat het gebruik van WW en bijstand door Midden- en Oost-Europeanen in Nederland beperkt is. Het recente Jaarrapport Integratie 2012 van het CBS laat zien, dat Midden- en Oost-Europeanen verhoudingsgewijs (als aandeel van de totale groep) niet vaker een WW- of bijstandsuitkering hebben dan autochtone Nederlanders. Bij andere migrantencategorieën is dit wel anders!
Dit wil echter niet zeggen dat misbruik van uitkeringen door Midden- en Oost-Europeanen uitgesloten is. Onlangs was er tumult over Bulgaren die enkel naar Nederland kwamen om huursubsidie aan te vragen en die vervolgens in eigen land te ontvangen. Dit soort misbruik komt voor, maar kan bestreden worden door een goede organisatie van het stelsel en strikte controle daarop (bijv. of mensen die huursubsidie aanvragen wel staan ingeschreven bij GBA).
Besluit
Alles op een rij zettend, lijkt mij het vrije verkeer van personen binnen de EU en als gevolg daarvan de komst van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa, maar toenemend ook uit Zuid-Europa, niet per definitie een groot probleem. Nederland zal er aan moeten wennen dat we een internationale arbeidsmarkt hebben: buitenlanders hebben toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, maar omgekeerd kunnen Nederlanders ook elders in de gaan werken en dat doen ze deels al. We moeten niet het vrije verkeer van personen binnen de EU willen verhinderen, dat kunnen we ook niet binnen het Europa van nu, maar wel dat migranten worden uitgebuit doordat bestaande regels niet worden nageleefd en we moeten zorgen dat migranten pas geleidelijk toegang krijgen tot de Nederlandse sociale zekerheid. Want zoals de Nederlandse socioloog Abram de Swaan jaren geleden al opmerkte: open grenzen en vrije migratie verhoudt zich slecht tot een al te vrijgevige verzorgingsstaat!
Deze tekst is een bewerking van de lezing die Erik Snel op 6 december hield op een discussie-bijeenkomst van het Landelijk Inspraakorgaan Zuid-Europeanen (LIZE) in Den Haag. Snel is als onderzoeker en universitair docent verbonden aan de Afdeling Sociologie en de Onderzoeksgroep CIMIC van de Erasmus Universiteit Rotterdam (info: www.eriksnel.nl )